Met de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2024 verandert er veel op het gebied van bodembescherming en bodemsanering en komt de Wet bodembescherming te vervallen. Uitgangspunt van de Omgevingswet is duurzaam bodembeheer waaraan de volgende definitie wordt gegeven:
“Het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem (vaste bodem en grondwater) en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door het in onderling samenhang:
Het beschermen tegen nieuwe verontreinigingen vraagt om een actieve rol van de overheid. Dit vertaalt zich in kaders door de overheid voor diegenen die milieubelastende activiteiten (mba) op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) verrichten.
De kaders beogen de nadelige beïnvloeding van de bodem en (grond)water te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Ook is er een op preventie gericht kader voor het onttrekken van grondwater dan wel, het in samenhang hiermee, infiltreren van water in de bodem.
Op grond van de zorgplichten die zijn neergelegd in de Omgevingswet en het Bal moeten bodemverontreiniging worden voorkomen en moet herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijven. Deze bepalingen komen in de plaats van het alom bekende (zorgplicht)artikel 13 van de Wet bodembescherming.
Bij het evenwichtig toedelen van functies aan locaties door gemeenten spelen fysische, ecologische en chemische kwaliteiten van de bodem een rol in de afweging van belangen. Gemeenten stellen voortaan regels over de wenselijke bodemkwaliteit. Ook regels die een bepaalde activiteit op een locatie wel, niet of onder voorwaarden mogelijk maken, kunnen de bodemkwaliteit betreffen.
Bij beheer van historische bodemverontreinigingen gaat het in de tweede pijler om het vergroten van de gebruikswaarde van de bodem door het zoeken van combinaties met gebiedsontwikkelingen of met het duurzaam inzetten van bodemdiensten, zoals bodemvruchtbaarheid, drinkwaterproductie, biologische- en duurzame landbouw. Belangrijkste instrumenten uit de Omgevingswet die hierbij horen zijn de omgevingsvisie, het omgevingsplan en het omgevingsprogramma.
Feitelijk zal het bodembeschermings-recht op meerdere plaatsen terugkomen. Voor de lagere overheden biedt de Omgevingswet dus veel meer mogelijkheden dan op dit moment om lokaal bodembeleid vast te stellen.
Duurzaam en doelmatig beheer van historische verontreinigingen vindt plaats door een samenspel tussen de eigenaar van de bodem en de overheid. De eigenaar van de bodem is en blijft verantwoordelijk voor de bodemkwaliteit. Het Rijk stelt kaders voor activiteiten, zoals voor het bouwen van een woning op verontreinigde bodem.
De gemeente en de provincie kunnen voorwaarden stellen aan de chemische kwaliteit van de bodem vanuit ambities voor de geschiktheid van de bodem vanuit ecologisch oogpunt of ter bescherming of verbetering van de grondwaterkwaliteit. Op dit punt is er dus ook meer beleidsruimte voor de lagere overheden om een eigen bodembeleid te ontwikkelen.
De rol van lokale overheid– vaak de gemeente – wordt binnenkort dus nog belangrijker. Voortaan dient de gemeente in de Omgevingsvisie (de beleidsuitgangspunten) en in het Omgevingsplan of het Omgevingsprogramma (het regulerend instrumentarium) aan te geven welke eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit binnen de gemeentegrenzen. De aanpak van bodemverontreiniging kan dus voortaan per gemeente verschillen.
Eisen kunnen vervallen of strenger worden. Bovenstaande informatie is ook te lezen op www.omgevingsweb.nl. Heeft dit impact op de manier waarop we met bodemonderzoek en bodemsanering om gaan? Jazeker! Wij vertellen u graag meer over.
Neem contact opHet aanvullingsspoor bodem voegt het thema bodem toe aan de Omgevingswet. Dit betekent dat er nieuwe regels komen in plaats van de bestaande regels voor het beheer van bodemkwaliteit, zoals de Wet bodembescherming, het Besluit bodemkwaliteit en het Besluit uniforme saneringen. Het Rijk trekt deze in en daarvoor in de plaats komen de algemene rijksregels voor een aantal milieubelastende activiteiten; het Besluit activiteiten leefomgeving (het ‘Bal’ genoemd). De kwaliteitseisen staan in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Minder besluiten nodig, vaker melden en informatie verstrekken
Voor het toepassen van grond, graven of saneren is een melding vaak al voldoende. In sommige gevallen is enkel informatie verstrekken voldoende.
Een maatwerkbesluit (beschikking) is alleen nog nodig bij afwijking van algemene regels, zoals een afwijkende terugsaneerwaarde. Een maatwerkbesluit kan alleen in aanvulling op een melding worden aangevraagd.
Minder vaak saneren, groot volume graven altijd melden
Gaat u meer dan 25 m³ grond graven? Dan moet u dat altijd melden, wat de bodemkwaliteit ook is.
Geen saneringsdoelstelling? Melden of informatieverstrekking is voldoende. Saneren is niet nodig.
Oude lopende sanering? Hiervoor geldt overgangsrecht. De oude regels blijven gelden.
Grondwatersanering valt niet onder de Omgevingswet
Het saneren van grondwater en bouwen op verontreinigd grondwater vallen voortaan onder provinciale regels die voortvloeien uit de Kader Richtlijn Water.
Nieuw loket voor melden en informatie verstrekken
Het omgevingsloket wordt straks dé plek voor het melden van activiteiten.
Wanneer is met ingang van de Omgevingswet nu een bodemonderzoek verplicht?
Bij een aantal activiteiten is voorafgaand aan de activiteit een bodemonderzoek van de landbodem nodig. Het zogenaamde ‘voorafgaand bodemonderzoek’ naar de chemische kwaliteit van de landbodem is verplicht bij de milieubelastende activiteiten:
In het omgevingsplan kan de gemeente gebieden aanwijzen waarvoor een verplicht voorafgaand bodemonderzoek niet nodig is. Ook kan de gemeente in het omgevingsplan vastleggen dat in bepaalde gebieden of op bepaalde locaties naast vooronderzoek altijd verkennend bodemonderzoek en/of verkennend bodemonderzoek asbest moet plaatsvinden.
Verder is een ‘Eindsituatie bodem’ verplicht na het beëindigen van een bodembedreigende activiteit; hiermee wordt vastgesteld welke (potentiële) verontreinigende stoffen in de bodem te vinden zijn ter plaatse van de activiteit. Ten hoogste zes maanden na het beëindigen van de activiteit wordt een rapport van het bodemonderzoek verstrekt aan het bevoegd gezag. Binnen zes maanden na het toezenden van het rapport van het ‘Eindonderzoek bodem’ dient de bodemkwaliteit hersteld te zijn tot een van de volgende drie waarden: de achtergrondwaarde, de bodemkwaliteitskaart of het niveau dat in een nulonderzoek is vastgelegd.
Wanneer is met ingang van de Omgevingswet nu een bodemonderzoek niet altijd verplicht, maar bevelen we ten zeerste aan?
We bevelen in beide situaties juist wel bodemonderzoek aan, zodat een toekomstige eigenaar ‘weet wat hij koopt’ en een verhuurder een huurder aansprakelijk kan stellen indien blijkt dat er sprake is van vervuiling van de bodem door activiteiten van de huurder.
Heeft u vragen? Wij vertellen u er graag meer over. Neem hier contact met ons op.
Neem contact op